tegenstandster
- te·gen·stand·ster
- afgeleid van tegenstand met het achtervoegsel -ster[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tegenstandster | tegenstandsters |
verkleinwoord |
de tegenstandster v
- vrouw waarmee iemand strijd levert
- De tennisster versloeg haar tegenstandster met 6-0, 6-2 en 7-5
- ▸ De president adviseert zijn tegenstandster van de presidentsverkiezing van 2016 om haar leven weer op te pakken en over drie jaar nog eens een gooi te doen naar het presidentschap.[2]
- ▸ Bertens speelde zeer wisselvallig. Het feit dat haar Italiaanse tegenstandster alles terugsloeg, terwijl ze zelf legio kansen onbenut liet, dreef haar zichtbaar tot wanhoop.[3]
- antagonist, rivaal, tegenspeler
- vrouwelijke vorm van tegenstander
- Het woord tegenstandster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Trump: Hillary Clinton is grootste loser ooit” (18-11-2017), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Bertens verlaat per rolstoel de baan na gewonnen slijtageslag” (30 SEPTEMBER 2020), NOS