tegengeluid
- Geluid: tegengeluid (hulp, bestand)
- IPA: / ˈteɣə(n)ɣəˌlœyt / (4 lettergrepen)
- te·gen·ge·luid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tegengeluid | tegengeluiden |
verkleinwoord | tegengeluidje | tegengeluidjes |
het tegengeluid o
- uiting die tegen een heersende opvatting ingaat
- ▸ De maatschappelijke beweging die we nu kennen als bodypositivity kwam in de jaren zeventig en tachtig naar Nederland. Toen werd het door feministen ingezet als tegengeluid van de heersende schoonheidsidealen.[2]
- (verouderd) geluid dat zich als reactie op een eerder geluid voordoet
- ▸ Maar in het algemeen is in de Noordnederlandse kerken, zowel in het Westen als in het Oosten, in de 15de eeuw het thema van het Laatste Oordeel voluit op de koorgewelven geschilderd, met de opstanding, uitverkiezing en verdoemenis, alle apostelen, bazuinende engelen, soms zelfs een kakofonisch tegengeluid uit de bazuinen der duivelen, meestal engelen met de arma Christi, wierokende engelen.[3]
- [2] echo
- Het woord tegengeluid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Fitria Jelyta“Halve wereldbevolking te zwaar in 2035: draagt bodypositivity hieraan bij?” (7 maart 2023) op nu.nl
- ↑ Weblink bron C.J.A.C. Peeters“De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch.” (1964), Staatsuitgeverij, Den Haag / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist, p. 305