tarbot
  • tar·bot
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1448 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tarbot tarbotten
verkleinwoord tarbotje tarbotjes

de tarbotm [3]

  1. (straalvinnigen) Scophthalmus maximus   eetbare platvis, tot 100 cm lang en 30 kg zwaar
    • Nederlandse viskwekers lopen er tegenaan dat voor de vissoorten die zij lokaal telen, zoals meerval, tarbot en baars, nog geen keurmerk bestaat. Het ASC-keurmerk voor duurzame kweekvis heeft zijn handen vol aan vissoorten die internationaal op veel grotere schaal worden geteeld, zoals Noorse zalm en Vietnamese pangasius.[4] 
    • Drie weken in hooi gerijpte boerderijeend met gnocchi van puntpaprika en brokjes frisse watermeloen, tarbot 'tandoori'in een gewaagde Indiase entourage van kikkererwtencurry en gel van mango, lang en zacht gegaarde lamsnek met zoete rozijnen van blauwe bes en puree van gefermenteerde knoflook: elke gang brengt ons op het puntje van de stoel.[5] 
86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]