taquiner
- ta·qui·ner
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
taquiner /tɑkine/ |
taquinais /tɑkinɛ/ |
taquiné /tɑkine/ |
eerste groep | volledig |
taquiner overgankelijk
- plagen, pesten
- (figuurlijk) prikkelen, kwellen
- (visserij) lokken (van vissen)
- ↑ taquiner (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .