tandhals
  • tand·hals
enkelvoud meervoud
naamwoord tandhals tandhalzen
verkleinwoord

de tandhalsm

  1. deel van de tand tussen de kroon en de wortel in
    • Een man met ultrahippe bril heeft de tandhalzen rood van de paan, een verslavend mengsel met betelnoot. Die wordt na het kauwen als een ferme klodder uitgespuugd. De voeten van de marmeren pilaren in de stad kleuren er rood door. [2] 
    • De tube gel is een stuk gereedschap dat erbij komt; de boor en de spuit met verdovingsmiddel blijven nodig. Bij volwassenen gebruikt Faber de Carisolv vooral bij gaatjes in de tandhalzen. Als het tandvlees krimpt en een deel van de tandhals komt bloot te liggen, kunnen daar gaatjes ontstaan waar de tandarts met de gel makkelijk bij kan. [3] 
81 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf MARIE-THÉRÈSE ROOSENDAAL 02 apr. 2013 India: Altijd onderweg
  3. de Volkskrant Ineke Jungschleger31 maart 2001 Boor maakt plaats voor gel
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be