tandeloos
- tan·de·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tandeloos | tandelozer | tandeloost |
verbogen | tandeloze | tandelozere | tandelooste |
partitief | tandeloos | tandelozers | - |
tandeloos
- zonder tanden
- De luiaard is een tandloos zoogdier.
- (figuurlijk) machteloos
- Die organisatie is niets meer dan een tandeloze praatclub.
- Het woord tandeloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandeloos" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be