• tal·les
enkelvoud meervoud
naamwoord talles talleisem
talleises
verkleinwoord

het talleso

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) gebedskleed, vierkante doek die om de schouder wordt geslagen met aan elke hoek een kwast (tsietsiet)


vervoeging van
tallar

talles

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tallar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tallar
vervoeging van
tallarse

talles

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tallarse
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tallarse