tabakszaak
  • ta·baks·zaak
enkelvoud meervoud
naamwoord tabakszaak tabakszaken
verkleinwoord tabakszaakje tabakszaakjes

de tabakszaakv / m

  1. (economie) winkel waar men rookwaren kan kopen; winkel waar rookwaren worden verkocht
     Frankrijk neemt verregaande maatregelen om ervoor te zorgen dat de verspreiding van het coronavirus beperkt blijft. Alle restaurants, cafés en discotheken gaan dicht, net als bioscopen en 'niet-essentiële' winkels. Supermarkten en andere levensmiddelenzaken, apotheken, benzinepompen en banken blijven open, net als tabakszaken en alle overheidsdiensten. De maatregelen gaan vanaf middernacht in.[2]
     Mentholrokers waren dan ook druk bezig om nog een voorraadje aan te leggen, zegt verkoopster Mary Gram van tabakszaak Rijneveen in Monster. "In maart was het nog rustig, maar de afgelopen maanden zijn klanten steeds meer sloffen gaan kopen. Mensen komen echt een beetje angstig binnen, zo van 'help help, ik rook het al mijn hele leven, wat moet ik nu?'"[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Meer reisorganisaties schrappen reizen, Friese scholen gaan dicht” (15-03-2020), NOS
  3.   Weblink bron “Mentholsigaret verboden, laatste sloffen vlogen de winkels uit” (19-05-2020), NOS