• sym·pa·thiek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘sympathie opwekkend’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
  • Afkomstig van het het Oudgriekse sympatheia wat "getroffen door gelijke gevoelens" betekent. Sympatheia is een samenstelling van "syn" en "pathos".
  • afgeleid van sympathie met het achtervoegsel -iek [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sympathiek sympathieker sympathiekst
verbogen sympathieke sympathiekere sympathiekste
partitief sympathieks sympathiekers -

sympathiek

  1. bereid zich in de zorgen van een ander te verplaatsen
    • Hij kreeg geen sympathiek gehoor. 
  2. aangenaam en vriendelijk in de omgang
    • Hij is een sympathieke kerel. 
     Je opa Henri en je vader Antoine, allebei moderne, progressieve mannen, gebruiken de naam van het geslacht de Chantery zelden, en de adellijke titels nog minder, en dat is heel sympathiek.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]