Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sus·pect
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdacht’ voor het eerst aangetroffen in 1480 [1]
  • van het Frans [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen suspect suspecter suspectst
verbogen suspecte suspectere suspectste
partitief suspects suspecters -

Bijvoeglijk naamwoord

suspect [3]

  1. verdacht

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˈsʌspɛkt/
vervoeging
onbepaalde wijs to  suspect 
he/she/it  suspects 
verleden tijd  suspected 
voltooid
deelwoord
 suspected 
onvoltooid
deelwoord
 suspecting 
gebiedende wijs  suspect 

Werkwoord

suspect

  1. overgankelijk verdenken
enkelvoud meervoud
suspect suspects

Zelfstandig naamwoord

suspect

  1. verdachte