een suïcidale man bij het graf van zijn vriendin
  • su·ï·ci·daal
  • uit het Latijn
  • afgeleid van suïcide met het achtervoegsel -aal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen suïcidaal suïcidaler suïcidaalst
verbogen suïcidale suïcidalere suïcidaalste
partitief suïcidaals suïcidalers -

suïcidaal [1]

  1. geneigd zijn om zelfmoord te plegen
    • Zijn beroemde boek over zelfmoordenaars in de literatuur is in een nieuwe editie meer dan verdubbeld in omvang. Brouwers las er al het werk van de suïcidale auteurs op na. ‘Psychiaters zouden mijn boek moeten lezen’, zegt hij tijdens een interview bij hem thuis. [2] 
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Michel Krielaars 17 maart 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be