• stuk ver·driet
enkelvoud meervoud
naamwoord stuk verdriet stukken verdriet
verkleinwoord

het stuk verdrieto

  1. (pejoratief) een vervelend persoon
     'Dus wát doe ik, Florence Nightingale, áángenaam,' vervolgt Maartje, 'ik rijd, dóór de regen he-le-maal terug naar school om dat stuk verdriet op te halen. Heláás pindakaas krijg ik een lekke band met hem achterop. Naar de fietsenmaker.[1]
     'Smerig stuk verdriet! Smerig stuk verdriet! Smerig stuk verdriet!' bromt hij zachtjes voor zich uit.[2]
     Ik zeg één ding: Edwin de Roy van Zuydewijn. Ik vervloek de dag dat dit, in een dubbele achternaam gewikkelde stuk verdriet, de drempel overkwam.[3]
     Jij hebt ons in de val gelokt, jij stuk verdriet![4]
  1.   Weblink bron
    Wieke Biesheuvel
    “Je zal zo'n moeder hebben: de leukste columns over moederschap” (2011), Singel Uitgeverijen, ISBN 9789029577489, p. 62
  2.   Weblink bron “Dagbehandeling” (2011), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 9789021805061, p. 259
  3.   Weblink bron “Met de groeten van Veldhuis en Kemper” (2014), De Bezige Bij  , ISBN 9789400400504, p. 186
  4.   Weblink bron “Trammelant op Trinidad” (2015), Overamstel Uitgevers, ISBN 9789049927530, p. 103