stuifsel
- stuif·sel
- afleiding van Naamwoord van handeling van stuiven met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuifsel | stuifsels |
verkleinwoord |
- gemalen graan
- stof dat kan opwaaien
- stuifmeel
- ▸ Het zat op zijn rug met de vlerkjes vast en roerde zijn lijfje nog en had een kringetje stuifsel om zich gemaakt.[2]
- [1] meel
- Het woord 'stuifsel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294