• stuif·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord stuifsel stuifsels
verkleinwoord

het stuifselo [1]

  1. gemalen graan
  2. stof dat kan opwaaien
  3. stuifmeel
     Het zat op zijn rug met de vlerkjes vast en roerde zijn lijfje nog en had een kringetje stuifsel om zich gemaakt.[2]