Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·den·ten·pas·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord studentenpastor studentenpastors
studentenpastores
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de studentenpastorm

  1. iemand die binnen een kerkgemeenschap zorg draagt voor de studenten
     Achterin het zaaltje zag Ernst naast de burgemeester nu ook, in een donkerblauw pak, de studentenpastor zitten die hij nog van zeventien, achttien jaar geleden kende.[1]
     En wie denkt dat de Rotterdamse dominicanen zich verstoppen binnen de kloostermuren, heeft het mis. "Ons klooster staat midden in Rotterdam en we zoeken ook echt de verbinding met de stad. Een medebroeder heeft bijvoorbeeld de marathon gelopen, terwijl wij hem in habijt stonden aan te moedigen. En een andere broeder is studentenpastor."[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  2.   Weblink bron “Journalist wordt kloosterbroeder: 'Mijn habijt leidt tot mooie gesprekken'” (07-09-2019), NOS