structuurwoord
- struc·tuur·woord
- samenstelling van structuur en woord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | structuurwoord | structuurwoorden |
verkleinwoord | structuurwoordje | structuurwoordjes |
het structuurwoord o
- (media) (grammatica) woorden (lidwoorden, voorzetsels, voornaamwoorden) die ervoor zorgen dat een zin welgevormd is, maar die aan de communicatieve inhoud van die zin betrekkelijk weinig bijdragen.
- Juist die woorden en woordjes die een heel hoge frequentie hebben in Nederlandse teksten hebben weinig betekenis en zijn vaak ook nog moeilijk te leren.
1. zie: functiewoord
- Het woord 'structuurwoord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.