• stra·teeg
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veldheer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1867 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord strateeg strategen
verkleinwoord strateegje strateegjes

de strateegm

  1. een persoon die strategieën uitwerkt
    • Hij is een groot strateeg. 
     Willem Post van Clingendael verwacht dat Obama een belangrijke rol als strateeg zal vervullen tijdens de campagne, en – indien Biden wordt gekozen – hij de nieuwe president met raad en daad terzijde zal staan.[2]
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]