• strak·blauw
stellend
onverbogen strakblauw
verbogen strakblauwe
partitief strakblauws

strakblauw [1]

  1. effen blauw zonder enige onderbreking; effen blauw zonder een wolkje
     De hulpdiensten zetten vier helikopters in om de slachtoffers naar ziekenhuizen te brengen. Bij de top van de Giewont, waar veel toeristen werden getroffen, is het nog altijd slecht weer en ook mistig. In de ochtend zou het nog strakblauw zijn geweest.[2]
     In juni ramde een groot cruiseschip de Venetiaanse kade, al was de lucht toen strakblauw. De MSC Opera botste tegen een waterbus en knalde vervolgens tegen de wal. Daarbij raakten vijf mensen gewond.[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord strakblauw strakblauwen
verkleinwoord

het strakblauwo

  1. een effen, ononderbroken blauwe kleur
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Toeristen in Tatra-gebergte geraakt door bliksem; vijf doden en veel gewonden” (22 augustus 2019, 16:16), NOS
  3.   Weblink bron “Cruiseschip ramt bijna weer kade in Venetië” (7 juli 2019, 22:47), NOS