stonde
- ston·de
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stonde | stonden |
verkleinwoord | - | - |
de stonde m
- (formeel) tijdstip, tijdsgewricht, tijdspanne
- Een stonde van geluk.
- stond (als zelfstandig naamwoord)
- Het woord stonde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stonde" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "stonde" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stonde op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be