stola
- sto·la
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘sjaal over de schouders’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]. In de betekenis van priesterlijk kledingstuk sinds 1781 (zie citaat hieronder)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stola | stola's |
verkleinwoord | stolaatje | stolaatjes |
- (kleding) omslagdoek, brede halsdoek
- De rijke dame droeg een fraaie stola rond haar hals.
- (religie) priesterlijk kledingstuk dat om de schouders gedragen wordt
- ▸ De Bischop zich hebbende nedergezet, knielt de Kandidaat voor hem neder, en ontvangt de Stola op zijnen slinker schouder, welke hem een Akolijt aan de slinker zijde van zijnen hals vastbindt, en wel in zulker voege dat de slippen onder zijnen rechter arm hangen; waarnaa hij de Dalmatica ontvangt. - 1781[2]
- [1]: bontstola
- Het woord stola staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stola" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stola" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron William Hurd“Oude en tegenwoordige staat en geschiedenis van alle godsdiensten.” (1781), Bruyn, Martinus de Amsterdam, 1769-1804, p. 136
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be