stationschef
- sta·ti·ons·chef
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stationschef | stationschefs |
verkleinwoord |
de stationschef m
- (beroep) hoofd van een station die toezicht houdt op de aankomende en vertrekkende treinen
- Op het perceel van de door hem bewoonde dienstwoning van de stationschef van het Muiderpoortstation mag namelijk niet worden gebouwd.[2]
- Vito Piccarreta, de stationschef die dinsdag het groene licht gaf voor de trein die later bovenop een andere trein zou botsen zit er helemaal doorheen. Bij de ramp in het zuiden van Italië kwamen zeker 27 passagiers om.[3]
- Het woord stationschef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stationschef" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool ROELF JAN DUIN 24 JANUARI 2017 Ronald Plasterk moet tuinhuis mogelijk afbreken na fout advies
- ↑ de Telegraaf 14 jul. 2016 Stationschef gebroken na treinramp
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be