statica
- sta·ti·ca
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘evenwichtsleer van lichamen in rust’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | statica | - |
verkleinwoord | - | - |
de statica v
- (natuurkunde) leer van het evenwicht van lichamen in rust
- Het woord statica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "statica" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "statica" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ statica op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be