statelijk
- sta·te·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | statelijk | statelijker | statelijkst |
verbogen | statelijke | statelijkere | statelijkste |
partitief | statelijks | statelijkers | - |
statelijk [2]
- van de staat; van de rijksoverheid
- ▸ Ze beschouwden zichzelf nog steeds als ambtenaren met een zekere verantwoordelijkheid in een statelijk monopoliebedrijf, hoewel er tegenwoordig commerciële concurrentie was op de televisiemarkt.[3]
- niet op het federale niveau
- ▸ Staatsrechtdeskundigen bevestigden het gelijk van de gouverneurs. ,,De president kan federale maatregelen afkondigen om de verspreiding van het coronavirus in te dammen maar het is niet aan hem om beperkende maatregelen op statelijk niveau op te heffen en de gouverneurs te overrulen”, verklaarde de voormalige New Yorkse openbaar aanklager Elie Honig tegenover nieuwssite The Hill.[4]
- plechtig, statig
- Het woord statelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ statelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Weblink bron “Trump claimt ‘volledige’ macht over opheffen lockdown en wast critici de oren” (14 apr. 2020), Tubantia