Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·pel·wolk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stapelwolk stapelwolken
verkleinwoord stapelwolkje stapelwolkjes

Zelfstandig naamwoord

stapelwolk v/m [1]

  1. scherp afgegrensde, bloemkoolachtige wolken van het geslacht Cumulus
    • Forse stapelwolken joegen in een wedloop met de trein door de hoge, diepblauwe lucht, van station tot station Barendrecht, Zwijndrecht, Dordrecht, Zwaluwe, Langeweg, Breda. Hij bleef in zijn gedachten opgesloten zitten, getroost door de nabijheid van zijn zoon, totdat de trein bij de grens aankwam en opnieuw stilhield. [2] 
    • Het was een mooie dag. Een paar stapelwolken. Op de telefoondraden langs de weg zaten de eerste zwaluwen. In Saint Léonard liepen zelfs al toeristen rond. Opvallend veel stelletjes die meer oog schenen te hebben voor elkaar dan voor de historische gevels. [3] 
    • VANDAAG wordt het vrij zonnig met stapelwolken, maar op de meeste plaatsen blijft het droog.[4] 
    • Nadat de mist is opgelost is het zowel vandaag als morgen prima nazomerweer. Vandaag loopt het kwik op naar 17 tot 19 graden, morgen wordt het met 17 tot 21 graden iets warmer. De zon schijnt in sommige regio's flink, elders zijn er enkele stapelwolken. Het blijft vrijwel droog, alleen het noordoosten blijft gevoelig voor een enkele bui.[5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Haasnoot, Robert
    Langzame wals [2015] ISBN 978-90-445-0937-3 pagina 34
  3. Berg, Michael
    Een echte vrouw [2010] ISBN 978-90-443-2721-2 pagina 230
  4. de Standaard 6 NOVEMBER 2017
  5. Tubantia Sanne Riepema 23-SEPTEMBER-2017
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be