Nederlands

 
friesstamboekvee
Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·boek·vee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamboekvee
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het stamboekveeo

  1. (veeteelt) vee dat opgenomen is in een stamboek en waarvan men dus weet wie de voorouders zijn, zodat men een inschatting kan maken van de erfelijke eigenschappen
    • Zelfs onder de sociaaldemocraten was de republikeinse gezindheid vervaagd. Nieuwe SDAP -voormannen als H.B. (`Stuuf) Wiardi Beckman, de voormalig secretaris van de man die in 1921 snerend van 'stamboekvee' sprak, koesterden warme gevoelens jegens het Oranjehuis.[2] 
    • Agribex is een internationale beurs voor veeteelt, land- en tuinbouw met meer dan 350 exposanten. 'We zijn gecontacteerd door het Belgisch Witblauw Stamboek', legt leraar Carl Heyvaert uit. Ónze leerlingen verzorgen tijdens de beurs de dieren. Het gaat om een 35-tal koeien, geselecteerd voor de tentoonstelling. Onze leerlingen krijgen een grote verantwoordelijkheid. Ze moeten de dieren tot in de puntjes verzorgen en erover waken dat hen niets overkomt. Om beurten brengen ze een nachtje in het hooi bij de dieren door. De gemiddelde prijs van dergelijk stamboekvee mag je toch op 15.000 euro per dier schatten.'[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Withuis, Jolande
    Juliana [2016] ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 185
  3. de Standaard 01 DECEMBER 2009