• sprook·jes·prin·ses
enkelvoud meervoud
naamwoord sprookjesprinses sprookjesprinsessen
verkleinwoord sprookjesprinsesje sprookjesprinsesjes

de sprookjesprinsesv [1]

  1. (figuurlijk) een heel mooi meisje met heel mooie en dure kleren
     ,Ze was buitengewoon mooi - sierlijk als een sprookjesprinses en jullie vader werd op slag verliefd op haar.[2]
  2. (letterkunde) prinses als sprookjesfiguur
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823