spitsvondigheid
- spits·von·dig·heid
- afleiding van spitsvondig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spitsvondigheid | spitsvondigheden |
verkleinwoord | spitsvondigheidje | spitsvondigheidjes |
de spitsvondigheid v
- goed doordacht, met name als het gaat om het vinden van (te) vergezochte argumenten in een discussie
- Veel reformatoren waren onderwezen in de scholastieke theologie, met een speculatief spreken over God. Ze kregen er een afkeer van. Het spreken over God moet volgens Calvijn eenvoudig zijn en geënt zijn op de Bijbel. Spitsvondigheid staat een eerbiedig buigen voor Gods Woord in de weg. [2]
- Iedereen wil goed voor de dag komen maar het gaat daarbij vooral om puur plezier: bij jong en oud. Voor iedereen is er in de optochten plaats. De creativiteit en spitsvondigheid kennen daarbij nauwelijks nog grenzen. [3]
- Het woord spitsvondigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spitsvondigheid" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Ds. J. M. D. de Heer 29-09-2017 Reformatie laat ons het voorbeeld van een doorleefde vroomheid na
- ↑ De Tubantia 25-02-17 Carnavalsoptochten in de regio staan borg voor puur plezier
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be