Het spierstelsel van een man, gezien vanaf de rug.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spier·stel·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spierstelsel spierstelsels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het spierstelselo

  1. (anatomie) geheel van de weefselbundels in een lichaam die zich kunnen samentrekken en zo beweging mogelijk maken
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen