Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spaar·zaam·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spaarzaamheid spaarzaamheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de spaarzaamheidv

  1. de neiging om zuinig aan te doen met (geldelijke) middelen
     Zie je, ik heb goed over alles nagedacht en ik zou niet trouwen als ik niet alles had afgewogen en als er iets tegenin te brengen was. Maar mijn vader en moeder zijn nu goed verzorgd, ik heb in de Oostzeeprovincie iets voor hen gepacht, en ik kan met mijn vrouw in Petersburg wonen, dankzij mijn inkomen, het vermogen van mijn bruid en mijn spaarzaamheid.[2]
     De Vlaamse drinkwatermaatschappijen sluiten zich daarbij aan. "Er dreigt nog geen acuut drinkwatertekort, maar het grondwater staat erg laag en ook de aanvoer van oppervlaktewater lijdt onder de droogte. Dan is spaarzaamheid echt wel nodig", zegt directeur Heyrman van de koepel van drinkwaterbedrijven. Hij roept Vlamingen ook op om geen plastic zwembadjes[3]
  2. iets dat getuigt van zuinig aan doen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “Oproep: niet sproeien in kurkdroog Vlaanderen” (16-06-2017), NOS