• snuf·fe·lend
vervoeging van: snuffelen
verbogen vorm: snuffelende

snuffelend

  1. onvoltooid deelwoord van snuffelen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen snuffelend snuffelender snuffelendst
verbogen snuffelende snuffelendere snuffelendste
partitief snuffelends snuffelenders -

snuffelend

  1. actief ruikend
    • In het vuistdikke Lloyds contract dat de snuffelende wijnboer moest ondertekenen, waren een aantal beperkende clausules opgenomen. Zo mocht Gort niet skiën, mocht hij niet optreden 'als assistent van een messenwerper' en was het hem verboden om zwanger te worden. [1] 
    • Het heet vandaag een midzomernacht te zijn, maar daar is bar weinig van te merken. Nee, dan de dame die de snuffelende snuit van het lastdier tussen haar dampende dijen begraaft. [2] 
  2. actief speurend; actief zoekend



  1. Tubantia 13-10-15 Ilja Gort laat neus verzekeren voor 5 miljoen
  2. HP de Tijd 17/06 | 2009 Koude rillingen