snerpen
- sner·pen
- In de betekenis van ‘een pijnlijk aandoend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in 1623 [1]
- uit het Oudhoogduits [2]
snerpen [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snerpen |
snerpte |
gesnerpt |
zwak -t | volledig |
- een luid, snijdend, schril, scherp, onaangenaam geluid maken
- `Ha!' snerpte Theo. 'Ha!' herhaalde hij. 'Wat weet jij nu van altijd? Je zegt "altijd" tegen mij, die door jullie om nietige boodschapjes door de tijd heen gestuurd wordt en die nu zevenendertig keer zo oud is als het heelal zelve! Kies je woorden een beetje zorgvuldiger, wil je,' zei hij, 'en met meer tact.' [4]
- In het huis snerpt een stem, de herkenning ervan doet hem huiveren. Er vallen klappen, iets zwaars — zijn vader, neemt hij aan — slaat als een zak aardappelen tegen de grond. [5]
- een erge, scherpe pijn veroorzaken
- Het woord snerpen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snerpen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "snerpen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ snerpen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Adams, Douglas Eoin ColferTot ziens en bedankt voor de vis [2010] ISBN 978-90-225-5615-3 pagina
- ↑ Beijnum, Kees vanDe offers [2014] ISBN 978-90-234-8628-2 pagina
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be