krijsen
- krij·sen
- In de betekenis van ‘schel schreeuwen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
krijsen |
krees krijste |
gekresen gekrijst |
zwak -t
klasse 1 |
volledig |
krijsen
- inergatief luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen
- De katten kresen alsof ze gekeeld werden.
- ▸ De heks bleef zwijgend in haar pot roeren. Opeens krijste ze: 'En wat krijg ik als ik dat voor je doe? Sinterklaas, wat krijg ik?'[2]
1. luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen
de krijsen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord krijs
- Het woord krijsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krijsen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "krijsen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be