• slui·tings·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord sluitingstijd sluitingstijden
verkleinwoord

de sluitingstijdm

  1. het tijdstip dat een winkel, horecazaak gaat sluiten
    • Tegen sluitingstijd kwam de overvaller de winkel binnen. 
    • De sluitingstijden van de kroegen hier worden aangepast.