kasteel met slotgracht
  • slot·gracht
enkelvoud meervoud
naamwoord slotgracht slotgrachten
verkleinwoord

de slotgrachtv / m

  1. water dat om een kasteel heen ligt ter verdediging, maar tegenwoordig vooral als verfraaiing
    • Buiten is de wereld prachtig. Het zijn de nadagen van de zomer; de bossen zijn vol, en al rijp, met een hint van herfst en de geur van zwarte peper, stallucht en vanille. Op de slotgracht rondom het kasteel dobberen watervogels. Het hallucinerend lichtgroene tapijt van het kroos is versierd met wit dons dat hemels oogt, maar dat waarschijnlijk het restant is van een jonge eend. Gepakt door een van de roofvogels die je spiedend ziet hangen boven het landschap. De prooidieren zijn dit jaar langzamer dan anders. Misschien een ziekte, zeggen de boeren.[2] 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Maxim Februari 13 september 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be