• sleu·tel·po·si·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord sleutelpositie sleutelposities
verkleinwoord

de sleutelpositiev

  1. een belangrijke, invloedrijke functie midden in een organisatie
    • Nu de Hofmansclan sleutelposities aan het hof had veroverd en Juliana de ministers godsdienstig geïnspireerde vragen had voorgelegd over hun beleid, daarbij nauwgezet hun antwoorden noterend, was het hofschandaal tot een politieke zaak geworden.[2] 
    • Grote broer FNV kiest nu al de kant van de linkse oppositie. U zit in een lastige positie, met bondgenoten in het kabinet. ,,Nee, dat is niet zo. Wij kunnen daardoor juist heel belangrijk zijn. Het is een sleutelpositie. Als we één ding hebben geleerd de afgelopen jaren is dat je voor hervormingen op de arbeidsmarkt draagvlak, draagvlak en nog eens draagvlak nodig hebt.” [3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Withuis, Jolande
    Juliana [2016] ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 502
  3. Tubantia Laurens Kok 31-oktober-2017