Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • sleu·tel·koord
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sleutelkoord sleutelkoorden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sleutelkoordv / m, het sleutelkoordo

  1. koord dat men om de hals kan dragen en waaraan men een klein voorwerp kan hangen zoals een sleutel of usbstick
     Om de stick niet kwijt te raken raadt het bedrijf gebruikers aan ze in de portemonnee of brillenkoker te bewaren. Verstandig is ook het kleinood aan een sleutelkoord te bevestigen en om na gebruik bestanden te verwijderen.[1]
     e hekken steken nu nog schriller af. De bezoekers verlaten het complex met een tasje vol justitie- en tbs-feiten. En met een sleutelkoord: Dienst Justitiële Inrichtingen: waar vrijheid ophoudt... en weer kan beginnen’, staat er op.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    r.lutkenhaus Roel Lutkenhaus
    “Nederlanders verliezen veel usb-sticks” (04-05-2009), Tubantia
  2.   Weblink bron
    r.lutkenhaus Roel Lutkenhaus
    “Open dag in tbs-kliniek Oldenkotte.” (14-05-2007), Tubantia