sleutelkoord
- sleu·tel·koord
- samenstelling van sleutel zn en koord zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sleutelkoord | sleutelkoorden |
verkleinwoord |
de sleutelkoord v / m, het sleutelkoord o
- koord dat men om de hals kan dragen en waaraan men een klein voorwerp kan hangen zoals een sleutel of usbstick
- ▸ Om de stick niet kwijt te raken raadt het bedrijf gebruikers aan ze in de portemonnee of brillenkoker te bewaren. Verstandig is ook het kleinood aan een sleutelkoord te bevestigen en om na gebruik bestanden te verwijderen.[1]
- ▸ e hekken steken nu nog schriller af. De bezoekers verlaten het complex met een tasje vol justitie- en tbs-feiten. En met een sleutelkoord: Dienst Justitiële Inrichtingen: waar vrijheid ophoudt... en weer kan beginnen’, staat er op.[2]
- Het woord sleutelkoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron r.lutkenhaus Roel Lutkenhaus“Nederlanders verliezen veel usb-sticks” (04-05-2009), Tubantia
- ↑ Weblink bron r.lutkenhaus Roel Lutkenhaus“Open dag in tbs-kliniek Oldenkotte.” (14-05-2007), Tubantia