• slan·gen·gift
enkelvoud meervoud
naamwoord slangengift -
verkleinwoord - -

het slangengifto

  1. (dierkunde) door sommige pootloze reptielen bij het bijten afgescheiden vloeistof om een prooi of belager te doden of verlammen
     Het bloed doet zich gelden, het gistende kokende Nordische bloed, dat weigert zich te vermengen met schorpioen- en slangengift.[3]
   1. zie: slangengif   
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Maurits Dekker
    “De laars op de nek.” (1945), A.W. Sijthoff, Leiden, p. 157 op nrc.nl