• slå i·gen·nem
  • Samenstelling van het Deense werkwoord slå en het Deense bijwoord hen
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
slå igennem
slår igennem
slog igennem
slået igennem
volledig

slå igennem

  1. doorslaan (van vocht)
  2. (figuurlijk) een hoge spreiding of grote invloed of effect hebben, een overdonderend succes hebben
  3. (figuurlijk) een doorbraak bereiken, een grote roem, populariteit of vergelijkbaar bereiken
  • slå igennem (gebiedende wijs)
  • slående igennem (onvoltooid deelwoord)
  • slås igennem (lijdende vorm)