sinecure
- si·ne·cu·re
- Leenwoord uit het Engels of Frans, in de betekenis van ‘gemakkelijk baantje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1859 [1]
- afgeleid van het Latijnse sine cura (zonder zorg) met het achtervoegsel -e [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sinecure sinecuur |
sinecures sinecuren |
verkleinwoord | sinecuurtje | sinecuurtjes |
- ambt waaraan weinig of geen werk vastzit, maar dat wel betaald wordt
- makkelijk baantje, eenvoudige taak
- In theorie kan het op die manier gedaan worden, dit is echter bepaald geen sinecure.
- Alleen een kind opvoeden is geen sinecure.
1. makkelijk baantje, taak
- Het woord sinecure staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sinecure" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sinecure" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sinecure op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sinecure | sinecures |