• shil·ling
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘oude Engelse munt, munteenheid van Oeganda, Kenia en Somalië’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord shilling shillings
verkleinwoord

de shillingm

  1. (numismatiek) munt met een waarde gelijk aan het twintigste deel van een pond sterling
  2. (financieel) benaming voor de verschillende munteenheden gebruikt in Kenia, Oeganda, Somalië en Tanzania; Afrikaanse landen die vroeger tot het Britse rijk behoorden
75 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]