• se·ren·di·pi·teit
  • Een leenvertaling van Engels serendipity; op zijn beurt genoemd naar de Indische vorst van Serendip, waarvan het verhaal ging dat hij altijd met een ander dier thuiskwam dan waarnaar hij op jacht ging.
  • afgeleid van Serendip met het achtervoegsel -iteit [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord serendipiteit serendipiteiten
verkleinwoord - -

de serendipiteitv

  1. een toevallige en onbedoelde vondst van iets nuttigs terwijl de zoeker er niet naar zocht of naar iets anders zocht
  2. de capaciteit om op een intelligente manier maar op basis van toeval iets te ontdekken waarnaar men niet op zoek was
67 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]