sentir
- sen·tir
- Afkomstig van het Latijnse sentire.
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sento | sentia | sentit |
3e vervoeging | volledig |
sentir
- [2] oir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sentir |
sentía |
sentido |
volledig |
sentir
- sen·tir
- onovergankelijk voelen, gevoel hebben
- overgankelijk voelen, opmerken, gewaar worden
- gevoel hebben voor
- gevoelig zijn voor
- spijten, betreuren
- [2] percibir
- [3] apreciar
- [4] resentirse
- [5] lamentar