Nederlands

 
bloedend tandvlees door scorbuut
Uitspraak
Woordafbreking
  • scor·buut
Woordherkomst en -opbouw
  • Geleerde ontlening uit Frans scorbut, ontleend aan middeleeuws Latijn scorbūtus (1541), waarschijnlijk ontleend aan Nederduitse of Nederlandse volksetymologisch vervormde bijvormen zoals Gronings schoerbot (1592; waaruit Fries skuorbot) en Noord-Brabants scheurbot, op grond van de sterke pijnen in de botten.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord scorbuut scorbuten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

scorbuut m/o [2]

  1. (medisch) (vaktaal) ziekte die vroeger veel voorkwam bij zeevarenden, veroorzaakt door een ernstig en langdurig tekort aan vitamine C (ascorbinezuur), zich o.a. kenmerkend door bloedend gezwollen tandvlees, blauwe vlekken, bloeding van huid en slijmvliezen en extreme zwakte
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

14 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen