• schrik·ke·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schrikkelijk schrikkelijker schrikkelijkst
verbogen schrikkelijke schrikkelijkere schrikkelijkste
partitief schrikkelijks schrikkelijkers -

schrikkelijk

  1. (verouderd) zo erg dat je er geschokt of bang van wordt
     De wind die vrij spel heeft tussen de imposante Domtoren en Domkerk doet misschien denken aan het ‘schrikkelijk tempeest’ dat in 1674 het middenschip van de kerk wegsloeg.[3]
     Zulke rampen zullen er komen, de schrikkelijke vloeden zullen niet langer tot het verleden behoren, zoveel is wel duidelijk.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. schrikkelijk op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Leendert van der Valk
    “Utrecht wil historisch hart zichtbaar maken” (9 juni 2009) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Marjoleine de Vos
    “Vergeet de baby’s in de buitenwijken” (3 november 2006) op nrc.nl