• schrijf·boek
enkelvoud meervoud
naamwoord schrijfboek schrijfboeken
verkleinwoord schrijfboekje schrijfboekjes

het schrijfboeko

  1. boek waarin men kan schrijven
     Ze bracht dan een presentje voor me mee, een cd of een gebonden schrijfboek, en was zo lief tegen me dat de omstanders, uiteraard volledig op de hoogte van onze crisis, voorbarig concludeerden dat we het hadden bijgelegd.[3]