• op·schrijf·boek
enkelvoud meervoud
naamwoord opschrijfboek opschrijfboeken
verkleinwoord opschrijfboekje opschrijfboekjes

het opschrijfboeko

  1. blok of klein boek waarin men aantekeningen kan maken
     Ook met het gezelschap hier in Delft blijft ze niet lang binnen, er moet water gemeten worden. Fosfaatgehalte, zuurtegraad, welke dieren leven er, wat is de temperatuur– ze heeft een kit met buisjes, kleurenstalen en een opschrijfboekje om de data te noteren.[2]
     Ik heb een opschrijfboek bij me met een extra pen. Alle uitspraken en wetten waar we aan refereren heb ik voor de zekerheid nog een keer gekopieerd. Ik heb er zin in vandaag.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De vrouw die de rivieren gaat redden: ‘Slechts een paar generaties geleden konden we er nog uit drinken’” (6 december 2019), de Volkskrant
  3.   Weblink bron “De Urenfabriek deel 16: 'Wat wil je ook met zo'n tegenpartij?'” (20 mrt. 2018), De Telegraaf