• schreeu·wend
vervoeging van: schreeuwen
verbogen vorm: schreeuwende

schreeuwend

  1. onvoltooid deelwoord van schreeuwen
  2. bijwoordelijk gebruikt terwijl men schreeuwt
    • Al schreeuwende kwam hij in volle vaart de heuvel afgerend. 
  3. attributief gebruikt
    • De om hulp schreeuwende man werd uit zijn benarde positie verlost. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schreeuwend schreeuwender schreeuwendst
verbogen schreeuwende schreeuwendere schreeuwendste
partitief schreeuwends schreeuwenders -

schreeuwend

  1. heel hard roepend
    • Hard schreeuwende buren zijn een bron van ergernis. 
  2. (figuurlijk) al te zeer opvallend, in te hoge mate
    • Er was een schreeuwend tekort aan geld. 
    • Skikleding uitgevoerd in schreeuwende kleuren is niet meer in de mode. 
     Luidkeels schreeuwend en wild zwaaiend met mijn armen hoopte ik de mensen voor me te doen stoppen, maar ze waren te ver vooruit en zagen me niet.[1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be