schrank
- schrank
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schrank | schranken |
verkleinwoord |
- schraag, slagboom
- Schrank, V. Schraag, slagboom. [3]
- 6 leggen vlas
- Bij het trekken van het vlas, dat met beide handen gelijk geschiedt, vormen twee handvollen een leg, zes zulke leggen worden tot eene schrank samengebonden, en tien zulke schranken in een stuik geplaatst. [4]
vervoeging van |
---|
schranken |
schrank
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schranken
- Ik schrank.
- gebiedende wijs van schranken
- Schrank!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schranken
- Schrank je?
- Het woord schrank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrank" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ schrank op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1995)–J.H. van Dale Taalkundig handboekje
- ↑ (1995)–J.H. van Dale Taalkundig handboekje
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be