• school·gaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schoolgaan
ging school
schoolgegaan
klasse 7 volledig

schoolgaan

  1. ergatief op een bepaalde school ingeschreven staan om daar lessen volgen
    • Hij is daar jarenlang schoolgegaan. 
  2. inergatief het volgen van lessen aan scholen
    • Er werd toen nog op Zaterdag schoolgegaan. 
    • Hij heeft niet veel schoolgegaan. 
  • In de voltooide tijd worden de hulpwerkwoorden (ergatief: zijn en inergatief: hebben) veelal door elkaar gebruikt.
  • Bij iemand nog wel kunnen schoolgaan
Veel van iemand kunnen leren