schoolgaan
- Geluid: schoolgaan (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxolɣan / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈsχoɫχan/
- (Noord-Nederland, Limburg): /ˈsxolɣan/
- school·gaan
- samenstelling van school en gaan
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schoolgaan |
ging school |
schoolgegaan |
klasse 7 | volledig |
schoolgaan
- ergatief op een bepaalde school ingeschreven staan om daar lessen volgen
- Hij is daar jarenlang schoolgegaan.
- inergatief het volgen van lessen aan scholen
- Er werd toen nog op Zaterdag schoolgegaan.
- Hij heeft niet veel schoolgegaan.
- In de voltooide tijd worden de hulpwerkwoorden (ergatief: zijn en inergatief: hebben) veelal door elkaar gebruikt.
- Bij iemand nog wel kunnen schoolgaan
Veel van iemand kunnen leren
1. op een school ingeschreven staan en daar lessen volgen
- Het woord schoolgaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.