Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schij·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schijter schijters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schijterm

  1. (figuurlijk) een bang persoon
    • Je moet je van de boze en agressieve man weinig aantrekken, eigenlijk is het maar een bange schijter 
  2. iemand die veel en vaak ontlasting heeft
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen