• schar·luin
enkelvoud meervoud
naamwoord scharluin scharluinen
verkleinwoord scharluintje scharluintjes

het scharluino

  1. (verouderd) landloper
  2. (verouderd), (pejoratief) iemand die niet deugt
     Mijn ergernis in dezen was Brocca niet ontgaan en met zijn flemende informatie trachtte hij daar wat zalf tegen te strijken, de scharluin.[3]
  3. (verouderd) nar
  4. (verouderd), (bloemplanten) sjalot